Tilt tipt: Evie Wyld – Overal Vogelzang

Evie Wyld (1980) is sinds haar debuut overladen met lof, prijzen en nominaties. In 2013 stond ze op de lijst van Granta’s Best of Young British Novelists, nadat ze door de BBC ook als een van de twaalf beste nieuwe Britse schrijvers werd genoemd. Met Overal vogelzang won Wyld de Encore Award voor het beste tweede boek en de European Union Prize for Literature en ze werd genomineerd voor de Baileys Women’s Prize for Fiction. Evie Wyld woont in Peckham, waar ze een boekhandel runt.

De nieuwe roman is hier te verkrijgen. 

​​



Tilt zet zich in voor (jonge) schrijvers. Ook De NWE Vorst vindt schijnwerpers richten op jong talent belangrijk. Daarom zet Tilt op ons verzoek elke maand literatuur in het licht.

Deze maand de bundel:
Nieuwe Lusten


In het kader van het Jheronimus Bosch 500-jaar presenteert MOTI vanaf 2 april 2016 de tentoonstelling Nieuwe lusten. Hierin wordt het meer dan 500 jaar oude schilderij De tuin der lusten van Jheronimus Bosch vertaald naar het heden door kunstenaars Persijn Broersen & Margit Lukács, Studio Smack, Eelco Brand en Floris Kaayk.

Bij de tentoonstelling verschijnt in samenwerking met uitgeverij De Geus de publicatie Nieuwe lusten. Hierin hebben 22 schrijvers, waaronder Hans Maarten van den Brink (samensteller), Adriaan van Dis, Nelleke Noordervliet, Jamal Ouariachi en Niña Weijers, zich laten inspireren door het wereldberoemde schilderij De tuin der lusten van Jheronimus Bosch.


Tekst
Fragment uit: Lente
Annelies Verbeke

‘Wat lees je?’ vraagt hij.
‘De krant’, antwoordt zijn vriendin. Vrouw.
‘Ik dacht: ik begin een conversatie.’
‘Sorry.’ Ze plooit de krant naar het ronde tafelblad, gebaart met fijne vingers naar wat ze las. ‘Dit artikel; je vraagt je soms toch af hoe zo’n onderzoek dan wordt gevoerd. Over vreemdgaan. Blijkt dat tachtig procent van de Belgen het doet. Dat is veel, toch?’
Hij haalt zijn schouders op. Het is nu eindelijk mooi weer. Maar als ze zegt dat ‘vreemdgaan’ een onbestemd woord is, noemt hij ‘onbestemd’ nog onbestemder en vraagt hij: ‘Wat bedoel je?’
‘Ja, wat is vreemdgaan? Dat staat er niet bij. Waar die mensen precies over werden bevraagd. Is flirten vreemdgaan?’
‘Nee, dat is flirten’, zegt hij, kinderlijk opgelucht omdat ze eensgezind knikt. Hij heeft de indruk dat hij de gefilmde kanaries nu ook kan horen, een hees getsjilp.
‘Maar gaat het dan alleen over neuken? Of over elke vorm van affectieve gezelligheid?’
Hij herhaalt haar laatste woorden, zegt benieuwd te zijn naar wat die concreet inhouden.
‘Gewoon. Iemand aanraken of omhelzen of zo. Uit sympathie.’
‘Ik denk echt niet dat die mensen daarover zijn bevraagd, toch? Neuken, denk ik.’
Ze vindt dat er anders wel te weinig affectieve gezelligheid is, tussen mensen, over het algemeen. Dat er veel narigheid voortkomt uit zo’n tekort. Excessen, komen daar volgens haar misschien zelfs uit voort. Daar zou beter eens een onderzoek naar worden gevoerd, vindt ze.
Zie het als een test, denkt hij. Overdreven ongedwongen merkt hij op dat het een beetje noordelijk is om algemene affectie raar te vinden, en hij herinnert haar aan een reis die ze samen maakten, door Turkije, dat ze er toch wat van schrokken, in dat dorpje, al die mannen hand in hand. ‘Nou, “schrokken we van”’, haast hij zich eraan toe te voegen. ‘Vonden we leuk, maar toch …’
‘Het viel ons op’, valt ze hem hulpvaardig bij.
Ze knikken wat naar elkaar, onder de indruk van hun eensgezinde noordelijkheid. De kanaries laten zich niet meer horen, hij moet het zich eerder hebben ingebeeld. Met herwonnen zelfzekerheid, wat balorig zelfs, benadrukt hij dat hij het ook wel heel aangenaam vindt dat mensen niet de hele tijd affectief gezellig met hem willen doen. En dan lacht ze en kust hij haar glimlach. Een moment ziet hij de contouren van zijn hoofd in haar donkere pupillen en wellicht ziet zij zichzelf in die van hem. Hij houdt van haar.
‘En toch. Dit, bijvoorbeeld. Moet kunnen, vind ik.’
‘Wat?’
‘Iemand op z’n mond kussen. Zo. Spontaan. Uit blijdschap.’
‘“Zou moeten kunnen” of “kan”?’
Opnieuw die hese vogelkelen.
‘Kan, zou moeten kunnen … Moet kunnen, zei ik, denk ik. Is dat een grammaticale vraag?’
‘Dat overkomt jou weleens, zo onder sympathisanten, dat je elkaar uit vreugde op de mond kust. Op z’n mond, zei je.’ Hij hoort het zelf, dat toontje.
‘Jou niet dan?’
‘O. Ik begrijp het.’ Op dat moment gelooft hij dat ook.
‘Wat begrijp je?’
‘Eerst gaan we ons vrijblijvend blootgeven. En dan gaan we peuteren.’
Ze kijkt hem teleurgesteld aan. Het kind kreeg net een ijsje maar doet alweer moeilijk. Niemand kan zo teleurgesteld kijken als zij.
En hij maakt het erger. Dat weet hij. Hij denkt aan Sarcozy, op een filmset waar hij niet hoorde te zijn, overmand, stampvoetend met te korte beentjes, van onderuit bestraffend naar Carla’s mond wijzend. En Carla met dat geduld en die teleurstelling. Hij begrijpt Sarcozy, deelt zijn lengte en voornaam.
‘Even bij jou blijven.’ Hij spuugt een beetje tijdens het praten, iets waarvan hij gruwt als anderen het doen. ‘Over wat voor soort sympathiek gekus hebben we het? Hou je je kleren daarbij aan?’

Tilt Festival 2016

Tilt Tipt

i